http://www.vinkeveensekarpers.nl/
Visserijwetgeving in Nederland Informatie over visserijwetgeving uit de OVB-NVVS-cursus Controle Sportvisserij selectie).Het geeft inzicht in de achtergronden, de structuur en de werking van visserijwetgeving.
Nachtvisserij.
Gesloten tijd.
Visserijwet 1963
1. Historische ontwikkeling en structuur visserijwetgeving in Nederland
1.1 Inleiding
1.2 Visrecht
1.3 Wet tot regeling der jagt en visscherij
1.4 De Visserijwetten van 1908 en 1931
1.5 Het pachtbesluit visrecht 1941;
1.6 Regeling toezicht uitgifte visrecht in de visserijwet 1954 en 1963, instelling kamer voor de binnenvisserij;
1.6.1 Samenstelling van de kamer
1.6.2 Doelmatige bevissing;
1.6.3 Huur- en vergunningprijzen, verlengingen;
1.6.4 Komende wetswijziging;
1.7 De huidige structuur van de Nederlandse Visserijwet en -regelgeving
--------------------------------------------------------------------------------
1.1 INLEIDING;
De binnenvisserij is al eeuwenlang onderwerp van regelgeving door de overheid geweest. Aanvankelijk betrof dat vooral lokale of gewestelijke regelgeving afkomstig van landheren, steden en provincies. De Rijksoverheid is zich pas aan het begin van de 19e eeuw gaan bezighouden met de visserijregelgeving.&;
In de Visserijregelgeving vinden we steeds twee hoofdlijnen terug: - regeling van uitgifte van visrechten, aktes, vergunningen; - technische regels over de wijze waarop gevist mag worden.
In dit hoofdstuk over de ontwikkeling van de Visserijwetgeving in Nederland krijgt de regeling van de uitgifte van visrechten de meeste aandacht. Voor de binnenvisserij en het visstandbeheer en met name de ontwikkeling van de georganiseerde sportvisserij in ons land is dit onderwerp van groot belang.
In de Visserijwet wordt onder het hoofdstuk binnenvisserij relatief veel aandacht besteed aan de uitgifte van visrechten en de rechtsbescherming van huurders.
1.2 VISRECHT;
In de Germaanse tijd tot en met de vroege Middeleeuwen bestond er vrijheid om te jagen en vissen. Die vrijheid is in de loop der tijden aanzienlijk ingeperkt. Visrechten op grotere, stromende wateren werden voorbehouden aan het overheidsgezag, terwijl daarnaast visrechten in handen kwamen bij steden en particulieren.
Visrechten konden ook via huur- en pachtovereenkomsten worden overgedragen. Uitgangspunt is thans dat het visrecht aan de eigendom vast zit: de eigenaar van de grond onder het water heeft het recht te vissen, het visrecht te verhuren of vergunningen voor het vissen af te geven.
Een belangrijke uitzondering op deze hoofdregel betreft de oude, zakelijke visrechten (waaronder tevens de zogenaamde heerlijke visrechten) die los van de eigendom op een relatief groot aantal wateren in de loop der tijden zijn gevestigd.
Vestiging van een zakelijk (volgens de term van het Nieuw Burgerlijk Wetboek beperkt visrecht) is na 1838 (invoeringsdatum Burgerlijk Wetboek) niet meer mogelijk. De Visserijwet verbiedt in artikel 63 het vestigen van visrechten, afgescheiden van de eigendom van de grond onder een viswater.;
1.3;WET TOT REGELING DER JAGT EN VISSCHERIJ;
De eerste nationale wet waarin bepalingen over de binnenvisserij voorkwamen was: de Wet tot regeling der Jagt en visscherij van 11 juli 1814. Zoals uit de titel blijkt, bevatte deze eerste nationale Visserijwet ook bepalingen over de uitoefening van de jacht. De specifieke visserijbepalingen namen in deze wet een bescheiden plaats in. Dit systeem werd ook gevolgd in de daarop volgende wetten van 6 maart 1852 en van 13 juni 1857. Een aantal begrippen uit de Visserijwet 1963 vinden we reeds in de 19e eeuwse Visserijwetgeving. De Wet tot regeling der jagt en visscherij van 1857 regelde in artikel 1 wanneer een akte en een vergunning waren vereist.
Voor het vissen met de hengel in de hand en met een peur was geen akte vereist. Om op eens anders grond te mogen jagen of vissen moest de jager /visser voorzien zijn van een schriftelijke vergunning van de eigenaar of rechthebbende. Voor het vissen in wat genoemd wordt de bevaar- en vlotbare wateren was voor het vissen met de hengel geen vergunning vereist. Er was geen beperking gesteld aan de te gebruiken aassoorten. De 19e eeuwse visserijwetgeving kenmerkte zich door decentralisatie.
De technische visserijregels, zoals bepalingen omtrent toegestane vistuigen, maaswijdtes en omvang van netten en gesloten tijden vinden we geregeld in provinciale reglementen op de uitoefening van de jacht en de visserij. Het gevolg was dat per provincie sterk afwijkende regelingen van kracht waren, wat de overzichtelijkheid niet bepaald ten goede kwam. Vooral daar waar provinciale grenzen door het midden van rivieren en andere viswateren liepen zal dat voor zowel vissers als toezichthouders de nodige problemen hebben opgeleverd.
1.4 DE VISSERIJWETTEN VAN 1908 EN 1931
De Visserijwet van 6 oktober 1908 introduceert voor het eerst het onderscheid tussen zeevisserij, kustvisserij en binnenvisserij. De locatie waar gevist wordt bepaalt welke regels van toepassing zijn. Dit uitgangspunt is tot op de dag van vandaag in de wet gehandhaafd.
Voor wat betreft de binnenvisserij was de wet van 1908 tamelijk summier. Nadere uitwerking van de hoofdregels vond plaats in een Algemeen Visscherijreglement voor de binnenvisserij en in een reeks bijzondere reglementen die golden voor bepaalde wateren. In die reglementen werden de technische visserijbepalingen, zoals toegestane en verboden vistuigen, minimummaten, gesloten tijden en nachtvisserij geregeld.
In het huidige Reglement voor de binnenvisserij 1985 en het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 vinden we dezelfde onderwerpen terug. Belangrijk verschil met de huidige Visserijwet is dat de oude wet van 1908 geen regeling bevatte over de uitgifte (huur /pacht) van visrechten. Ook na de laatste wijziging van deze wet, in 1931, komt nog geen wettelijke regeling tot stand voor het verhuren of verpachten van visrechten.
De uitgifte van visrechten geschiedde doorgaans via het systeem van openbare inschrijving. Visrechten werden uitgegeven aan de hoogste bieders, veelal vishandelaren en kapitaalkrachtige pachters, die op hun beurt het visrecht via vergunning voor een korte periode uitgaven aan beroepsvissers. Zij waren vaak verplicht een deel van de opbrengst van de vangsten aan de verpachter af te staan. Omdat deze beroepsvissers geen enkele zekerheid hadden op voortzetting van hun visserij was leegvissen eerder regel dan uitzondering. De sterke versnippering van visrechten leidde eveneens tot grote misstanden.
Uiteraard was het voor hengelsportverenigingen ook mogelijk om in te schrijven bij openbare verpachtingen. Alleen de grotere, meer kapitaalkrachtige verenigingen waren in staat om op deze wijze visrechten te verwerven. In de regel waren de hengelsportverenigingen aangewezen op vergunningen van beroepsvissers en beroepsvisserverenigingen. De vrije hengel leidde in de jaren '20 tot steeds scherper wordende tegenstellingen tussen beroep en sport.
Er gold geen wettelijke aassoortenbeperking voor het vissen met een hengel in openbare bevaar- en vlotbare wateren. De beroepsvissers wilden de hengel geaasd met vis aan een vergunning binden om zodoende de gerichte visserij op snoek te kunnen reglementeren.
In 1931 kwam een wetswijziging tot stand waarin werd bepaald dat voor de visserij met onder meer de hengel geaasd met vis een akte (kleine visakte) en een vergunning vereist waren. Deze akte werd ook ingevoerd voor de zogenaamde sleephengel en de peur.
1.5 HET PACHTBESLUIT VISRECHT 1941
In 1941 werd het Pachtbesluit Visrecht 1941 uitgevaardigd waarin aan de vrije uitgifte van visrechten een einde werd gemaakt. Visrecht mocht voortaan alleen door middel van een pachtovereenkomst worden uitgegeven en dan nog uitsluitend aan beroepsvissers.
Er was weliswaar een ontheffingsmogelijkheid, maar per saldo betekende het pachtbesluit dat hengelsportverenigingen bij de uitgifte van visrechten nauwelijks nog aan bod kwamen. Er werden ook prijsregelingen voor visrecht vastgesteld. Pachtovereenkomsten konden ontbonden worden als de Rijksoverheid van oordeel was dat het water in kwestie ondoelmatig werd bevist, of indien er sprake was van overtreding van visserijregels.
Voor pachtovereenkomsten werd een automatische verlenging ingevoerd. Ook voor de vergunningverlening werden bindende regels vastgesteld. De versterking van de positie van de beroepsvisserij hing samen met de wens van de Rijksoverheid de aanvoer van zoetwatervis ten behoeve van de nationale voedselvoorziening veilig te stellen.
Het Pachtbesluit bleef na het einde van de oorlog nog geruime tijd van kracht. In de jaren tussen 1945 en 1954 is op ambtelijk niveau druk gewerkt aan de voorbereiding van een andere regeling voor de uitgifte van visrecht. Uitgangspunt daarbij was dat in het belang van een goede Nederlandse beroepsbinnenvisserij en sportvisserij moest worden gekomen tot een goede regeling van de uitgifte van visrechten.
1.6 REGELING TOEZICHT UITGIFTE VISRECHT IN DE VISSERIJWET 1954 EN 1963, INSTELLING KAMER VOOR DE BINNENVISSERIJ
Uiteindelijk werd bij Wet van 14 juli 1954 de Kamer voor de Binnenvisserij ingesteld, waarmee het toezicht op de uitgifte van visrechten een definitieve wettelijke regeling kreeg. Aanvankelijk was de taak, naast het bevorderen van een doelmatige bevissing van de Nederlandse binnenwateren ook te zorgen voor een redelijke verdeling van het visrecht. Bij de invoering van de Visserijwet 1963 werd de wettelijke taak van de Kamer nader aangepast. De Kamer heeft tot taak het toetsen van nieuwe huurovereenkomsten, verlengingsverzoeken, en vergunningafgiftes.
1.6.1 Samenstelling van de Kamer.
De Kamer is een zelfstandig bestuursorgaan, met een deels administratieve, deels rechtsprekende taak. De Kamer bestaat thans uit een voorzitter, een secretaris en 18 leden. Deze leden worden benoemd op voordracht van een aantal belangenorganisaties, zes leden op voordracht van sportvisserorganisaties, zes leden op voordracht van beroepsvisserorganisaties en zes leden op voordracht van organisaties die geacht worden de grondeigenaren te vertegenwoordigen. De Kamer beslist in Meervoudige Kamers (4 leden + voorzitter en secretaris) en Enkelvoudige Kamers (uitsluitend de voorzitter).
1.6.2 Doelmatige bevissing.
De Kamer heeft tot taak een doelmatige bevissing van de Nederlandse binnenwateren te bevorderen. In de Visserijwet van 1954 en ook in de opvolgende wet, de Visserijwet 1963 is niet geregeld wat doelmatige bevissing inhoudt. De Kamer heeft aan het begrip doelmatige bevissing in de loop der tijd zelf inhoud gegeven. Richtinggevend daarbij is de jurisprudentie van de Kroon (thans: Afdeling voor de Geschillen van bestuur van de Raad van State) geweest.
De Kamer beoordeelt bij een aan haar ter goedkeuring voorgelegde huurovereenkomst of deze inpasbaar is in het visserijbeheer dat op het watercomplex plaatsvindt. De Kamer kijkt naar het toonaangevend visserijbeheer. Als een water geen verbinding heeft met andere wateren en er nog geen visserij/visstandbeheer wordt uitgeoefend zal de Kamer de huurovereenkomst op doelmatigheidsgronden niet kunnen afwijzen. Is er reeds sprake van een visserijbeheer dan toetst de Kamer of de nieuw voorgestelde huurovereenkomst of vergunning al dan niet inpasbaar is.
De Kamer kan aan de huurovereenkomst of vergunning goedkeuring onthouden. Ook kan de Kamer overgaan tot gedeeltelijke goedkeuring, wat er feitelijk op neer komt dat splitsing van visrechten plaats vindt. Als bijvoorbeeld een huurovereenkomst van visrecht wordt aangegaan met een beroepsvisser, en op hetzelfde of het aangrenzende water wordt een visserijbeheer gevoerd door een hengelsportorganisatie, dan kan de Kamer de overeenkomst wijzigen, zodat het verhuurde visrecht wordt beperkt tot uitsluitend het recht te vissen met aalvistuigen. Bij toestemmingen tot het uitreiken van vergunningen kan de Kamer voorschriften aan de toestemming verbinden.
1.6.3 Huur- en vergunningprijzen, verlengingen.
De Kamer beoordeelt ook de bedongen prestaties (huur - of vergunningprijs). Indien een overeengekomen huur- of vergunningprijs hoger is dan hetgeen de Kamer voor het visrecht maximaal toelaatbaar acht, kan de Kamer de huur- of vergunningprijs bindend lager vast stellen. Verder is van groot belang dat de Kamer beslist op verzoeken om verlenging van huurovereenkomsten. De Kamer beoordeelt bij een verlengingsverzoek de doelmatigheid en wat in de Visserijwet genoemd wordt de billijkheid. Bij de billijkheidstoetsing gaat het om een afweging van de belangen van de huurder bij voortzetting van de overeenkomst ten opzichte van die van de verhuurder bij beëindiging. De huurbescherming zoals die in de Visserijwet is neergelegd is voor de continuïteit van het visstandbeheer van groot belang.
1.6.4 Wetswijziging 1998: nieuwe regeling op komst
Als gevolg van een wetsvoorstel van 10 januari 1990 zou de Kamer worden opgeheven. Aan de kritiek die door NVVS, organisaties van beroepsbinnenvissers en de Raad voor de Binnenvisserij op die plannen tot opheffing is geleverd, is door de minister tegemoet gekomen. Doorslaggevend daarbij was ook dat de Tweede Kamer de kritiek vanuit de sector kamerbreed onderschreef.
In 1998 is een wetsvoorstel aangenomen, waarin - naast een aantal andere vernieuwingen (en het verbod op de levende aasvis) -, de Kamer voor de Binnenvisserij in afgeslankte vorm behouden blijft. Het voorstel heeft in 1999 kracht van wet gekregen.
Volgens de nieuwe opzet zal sprake zijn van een aantal wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie. Een zeer belangrijke wijziging is de voorgestelde continuatie van rechtswege van vishuurovereenkomsten. Het uitgangspunt in de huidige Visserijwet is dat bij een komende afloop van de termijn van een huurovereenkomst hetzij partijen een nieuwe huurovereenkomst aangaan of - indien dit niet lukt -, een verlengingsprocedure voor de Kamer plaats vindt, nadat de huurder tijdig, d.w.z. uiterlijk 6 maanden voor het einde van de overeenkomst aan de Kamer om verlenging heeft verzocht. De Kamer kan in zo 'n procedure de oude huurovereenkomst verlengen.
In de nieuwe regeling zal verlenging van de normale, zesjarige overeenkomsten van rechtswege plaatsvinden. Dat houdt in dat een eenmaal voor een bepaald water gesloten huurovereenkomst van visrecht na verloop van de overeengekomen huurtermijn voor dezelfde termijn doorloopt, zonder dat partijen of de Kamer daaraan iets hoeven te doen. Als een eigenaar geen verlenging meer zou willen, dan moet hij/zij dat tijdig via een aangetekende brief laten weten aan de huurder. De huurder kan vervolgens de Kamer om verlenging vragen, wat het sein is voor een verlengingsprocedure. Nieuw is ook de wettelijke mogelijkheid voor de Kamer om bij een verlenging nadere voorschriften te kunnen vaststellen en dat de Kamer een huurovereenkomst beëindigt als de huurder 65 jaar is geworden en de verhuurder om die reden beëindiging van de huurovereenkomst wenst.
1.7 DE HUIDIGE STRUCTUUR VAN DE NEDERLANDSE VISSERIJWETGEVING EN -REGELGEVING
De Visserijwet van 1963 heeft het karakter van een zgn.. raamwet waarin de hoofdlijnen van de visserijregelgeving zijn vastgelegd. Algemeen kader van de wet is het bevorderen van een doelmatige bevissing van de binnenwateren, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de natuurbescherming en het welzijn van de vis. Binnen het door de wet gestelde kader wordt nadere regelgeving bij of krachtens 'Algemene maatregelen van bestuur' (de Reglementen of Besluiten) of daarop gebaseerde Ministeriële Regelingen gegeven.
--------------------------------------------------------------------------------
VISSERIJWET 1963 Voor de binnenvisserij zijn de volgende onderdelen van belang.
Hoofdstuk I:
§ 1 - artikel 1 met de begripsomschrijvingen
§ 3 - Minimummaten, gesloten tijden, welzijnsregels en anderen maatregelen in het belang van de visserij met de artikelen 2a (verbod ondermaatse vis voorhanden te hebben) en 2c (basis verbodsregeling t.a.v. de als aas gebruikte dieren).
Hoofdstuk V:
§ 1 - visakten Afdeling I
§ 2 - bijdrage binnenvisserij
§ 3 - Maatregelen in het belang van de visserij, met het belangrijke artikel 16 waarin is vastgesteld dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels ten aanzien van het vissen in de binnenwateren kunnen worden vastgesteld. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met de belangen van de natuurbescherming en het welzijn van vis. Artikel 17: verbod uitzetten vis.
§ 4 - vergunningen
§ 5 - huur en verhuur van visrecht
Hoofdstuk V
Afdeling II De Organen: - OVB - Kamer voor de Binnenvisserij
Hoofdstuk VI Strafbepalingen
--------------------------------------------------------------------------------
REGLEMENTEN
De reeds eerder genoemde reglementen geven binnen het door de wet gestelde kader een aantal noodzakelijk geachte regels waardoor een (minimum) bescherming aan de visstand wordt gegeven.
Van belang zijn voor de sportvisserij de volgende Besluiten/Reglementen en Ministeriële Regelingen:
Besluiten jaartal Stb.
Reglement voor de OVB 1964 1964 169
Reglement voor de Kamer voor de Binnenvisserij 1964 1964 170
Vaststelling van het vergoedingenbesluit van de Kamer v.d. Binnenvisserij 1975 564
Reglement voor de binnenvisserij 1985 1985 283
Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 1985 301
Besluit verbod gebruik van levend aas 1997, gewijzigd 1998 513
Regelingen J-nr.
Regeling tarieven werkzaamheden Kamer voor de Binnenvisserij 1980 J 63
Regeling aassoorten 1985 J 2741
Regeling aassoorten spieringtuig 1985 J 2742
Regeling aanwijzing wateren gesloten tijd 1985 J 2748
Aanwijzing verboden middelen tot bedwelming 1985 J 2743
Aanwijzing wateren vrije hengel 1985 J 2744
Aanwijzing wateren verbod nachtvisserij 1985 J 2749
Regeling vrijstelling verbod nachtvisserij 1986 J 4844
Uitzet van graskarpers 1990 J 903732
Regeling bijdrage verbetering binnenvisserij 1995 1995 J 9417087
Vrijstelling zegenvisserrij binnenwateren 1996 J 960707
Regeling geldsom visakten 1998 1996 J 9612272
Beschikkingen J-nr.
Aanwijzing van vissen, schaal- en schelpdieren 1982 J 3643
Overtreding van verbodsbepalingen vastgesteld bij of krachtens bovenvermelde reglementen is strafbaar via artikel 56 dat verwijst naar artikel 16 van de Visserijwet 1963.
PRIVAATRECHTELIJKE REGELINGEN
Om binnen de door de wet en reglementen aangegeven grenzen een verfijning c.q. beperking ten aanzien van visserij en beheer aan te brengen kunnen via huurovereenkomst en/of vergunning extra voorwaarden aan de visserij worden gesteld.
--------------------------------------------------------------------------------
2. REGELGEVING BINNENVISSERIJ
2.1 SYSTEMATIEK VAN DE VISSERIJWET
2.2 RECHTHEBBENDE OP HET VISRECHT
2.3 VIS, VISSEN EN (SPORT)VISTUIGEN
2.4 HENGEL, PEUR, SPIERINGTUIG
2.5 VISDOCUMENTEN
2.6 UITZONDERINGEN
2.6.1 Openbare vaarwateren
2.6.2 Wateren uitgezonderd van de vrije hengel
2.6.3 Wateren aangewezen voor de vrije hengel
2.7 GESLOTEN TIJD AASSOORTEN
2.8 GESLOTEN TIJD VISSOORTEN
2.9 GESLOTEN TIJD VISWATEREN
2.10 UITZONDERINGSREGELING VISSERIJ GEUL EN AANGRENZENDE WATEREN
2.11 NACHTVISSEN
2.12 MINIMUMMATEN VISSOORTEN
2.13 UITZONDERINGEN: AASVISJES, VIS UIT VISKWEKERIJEN
2.14 IJSSELMEER
2.15 VISVERBOD STUWEN
2.16 HET VOORHANDEN HEBBEN VAN EEN OF MEER VISTUIGEN OP OF IN DE NABIJHEID VAN ENIG BINNENWATER
--------------------------------------------------------------------------------
2.1 SYSTEMATIEK VAN DE VISSERIJWET
De Visserijwet 1963 is als volgt ingedeeld.
In hoofdstuk I Algemene bepalingen zijn in de eerste paragraaf onder meer de volgende begripsomschrijvingen opgenomen: - de rechthebbende op het visrecht, - de omschrijving van vis, - de omschrijving van het vissen, - de omschrijving van de begrippen zee- kust en binnenvisserij. De begripsomschrijvingen gelden ook voor hetgeen via nadere regeling wordt geregeld.
In hoofdstuk I is in artikel 2a het verbod opgenomen ondermaatse vis in bezit te hebben, alsmede vis waarvoor een gesloten periode is vastgesteld. Het artikel verwijst naar de algemene maatregel van bestuur waarin de minimummaten en gesloten tijden voor vissoorten zijn vastgesteld (Reglement mimimummaten en gesloten tijden 1985). Van belang is ook het verbod in artikel 2c vis te bedwelmen, verwonden of doden met door de minister nader aangewezen middelen: kokkelbonen, tjoekvisje, ongebluste kalk, dynamiet en andere vergiftigde bedwelmende en ontplofbare stoffen.
Gezien de plaatsing in hoofdstuk I geldt dit verbod voor zowel zee-, kust, als binnenvisserij. Ingevolge een recent wijzigingsvoorstel is artikel 2c uitgebreid met een tweede lid waarin het verbod op de levende aasvis is opgenomen.
Hoofdstuk II, IIA, III en VI behandelen respectievelijk de registratie van vissersvaartuigen, naleving van internationale verplichtingen, zeevisserij en kustvisserij. Deze onderdelen vallen buiten het kader van de cursus. Voor de uitoefening van de sportvisserij in zee en in de kustwateren zijn geen aktes en/of vergunningen vereist. Voor zeevissoorten zijn minimummaten opgenomen in EG-regelingen.
Hoofdstuk V behandelt de binnenvisserij. Afdeling I geeft de algemene regels inzake visakten, de bijdrage ter verbetering van de binnenvisserij, maatregelen in het belang van de visstand, vergunningen en huur en verhuur van visrecht. Afdeling II behandelt de organen: Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij en de Kamer voor de Binnenvisserij.
Hoofdstuk VI behandelt de strafbepalingen. In het navolgende worden die onderdelen van de Visserijwet, besluiten en regelingen, besproken voor zover die betrekking hebben op de sportvisserij in de binnenwateren.
2.2. RECHTHEBBENDE OP HET VISRECHT
Artikel 1 geeft een definitie van de rechthebbende op het visrecht: de gerechtigde tot vissen uit welken hoofde dan ook, behalve de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 7 tweede lid, of van een vergunning als bedoeld in artikel 21 tweede lid. Het recht te mogen vissen komt toe aan de eigenaar van de grond onder het water. De eigenaar kan het visrecht verhuren.
De Visserijwet kent ook visrecht, los van de eigendom van de grond onder het viswater. Dit zijn de oude, zakelijke en heerlijke visrechten, waarvan vestiging en ontstaan dateren van voor 1838, de invoeringsdatum van het Burgerlijk wetboek. Vestiging van een visrecht los van de eigendom van de grond onder het viswater is ingevolge artikel 63 van de Visserijwet niet mogelijk.
Rechthebbenden op het visrecht kunnen zijn: - de eigenaar van de grond onder het water; - de rechthebbende met betrekking tot een oud zakelijk of heerlijk visrecht - de huurder van visrecht; - beperkt gerechtigden (erfpachter, vruchtgebruiker, beklemde meier) en pachters, voorzover de eigenaar zich het visrecht niet heeft voorbehouden; - de huurder van het visrecht.
2.3 VIS, VISSEN EN (SPORT)VISTUIGEN
In artikel 1 zijn tevens de begrippen vis, vissen en de vistuigen hengel, peur en spieringtuig gedefinieerd. Vissen is uitsluitend toegestaan met bovengenoemde sportvistuigen en met de (beroeps) vistuigen genoemd en gedefinieerd in de artikelen 1 en 2 van het Reglement voor de binnenvisserij.
Onder vis wordt verstaan: a. vissen van de door de Minister aangewezen soorten en delen van deze vissen; b. schaal- en schelpdieren van de door de Minister aangewezen soorten, delen van deze dieren, alsmede zeesterren, en zee- of koraalmos; c. kuit en broed van de onder a. bedoelde vissen; d. broed en zaad van de onder b bedoelde schaal- en schelpdieren.
De meeste in ons land voorkomende of aangevoerde vissoorten (waaronder schaal- en schelpdieren) zijn bij ministeriële regeling aangewezen. Niet in de regeling opgenomen vissoorten zijn geen vis in de zin van de Visserijwet. Een uitzetverbod geldt voor niet-aangewezen vissoorten (artikel 17 lid 1). Het verbod geldt niet voor wateren gelegen binnen een afgesloten erf dat geen voor het doorlaten van vis geschikte verbinding met andere wateren bezit (bijv. tuinvijvers). Zie verder 2.1.4.
Voorbeeld van niet aangewezen vissen: gup, Afrikaanse meerval, graskarper. Voor de uitzet van graskarper geldt een ministeriele regeling van 28 mei 1990, waarin is bepaald onder welke voorwaarden graskarper mag worden uitgezet. Daarnaast geldt op grond van artikel 17 lid 2 een verbod vis uit te zetten zonder vergunning in een water waarvan een ander de rechthebbende is.
In de vergunning moeten de gegevens van rechthebbende, water en vergunninghouder en uit te zetten vissoorten worden vermeld. Onder het begrip vis in lid 2 worden tevens de niet als vis aangewezen soorten begrepen.
Een aantal niet-aangewezen vissoorten valt onder artikel 22 van de Natuurbeschermingswet: rivierdonderpad; kleine en grote modderkruiper; bermpje; elrits, bittervoorn; meerval; rivierprik; beekprik, gestippelde alver, steur en houting. Deze vissoorten dienen na eventuele vangst onmiddellijk in hetzelfde water te worden teruggezet.
Onder vissen wordt verstaan: a. het te water brengen, te water hebben, lichten of ophalen van vistuigen, alsmede het op enigerlei andere wijze pogen om vis uit het water te bemachtigen; b. het uitzetten en uitzaaien van vis als bedoeld in het tweede lid.
Het met de hand vis uit het water trachten te bemachtigen is eveneens vissen. Het verzamelen van oesters met de hand is derhalve ook vissen in de zin van de Visserijwet. Voor het opmaken van een proces-verbaal zal de handeling waaruit blijkt dat gevist wordt, nauwkeurig omschreven moeten worden.
2.4 HENGEL, PEUR, SPIERINGTUIG
De wet verstaat onder hengel: het vistuig bestaande uit een roede, al dan niet voorzien van een opwindmechanisme - een lijn of snoer- al dan niet voorzien van één of meer dobbers- en ten hoogste drie één-, twee- of drie-tandige haken.
De wet verstaat onder peur: het vistuig bestaande uit een al dan niet aan een roede verbonden lijn of snoer zonder haak of haken waaraan een hoeveelheid wormen is bevestigd.
Het spieringtuig is als volgt gedefinieerd: het vistuig bestaande uit een roede -al of niet voorzien van een opwindmechanisme - een lijn of snoer- al dan niet voorzien van één of meer dobbers - en ten hoogste twaalf al dan niet aan zijlijnen van ten hoogste tien centimeter bevestigde één-tandige haken, waarvan de bekopening ten hoogste acht millimeter bedraagt, voorzien van daartoe door de Minister aangewezen aas.
De voor het spieringtuig toegestane aassoorten zijn ingevolge de Regeling aassoorten spieringtuig (1985, J 2742): een stukje vis, een stukje worm, een draadje rode wol of een stukje zilverpapier. Voor het spieringtuig is een Grote Visakte en een spieringtuigvergunning vereist. Voor het afgeven van vergunningen voor het spieringtuig dient toestemming van de Kamer voor de Binnenvisserij te zijn verkregen, terwijl spieringtuigvergunningen, evenals peurvergunningen moeten zijn voorzien van het stempel van de Kamer voor de Binnenvisserij, de zogenaamde waarmerking.
Dit geldt niet indien het vergunningen betreft, uitgereikt door openbare lichamen (artikel 23 lid 2 onder b.) Let op het verschil tussen hengel, peur en spieringtuig. Bepalend voor de hengel zijn de roede of stok, de lijn en de haak of haken. Hetzelfde geldt voor het spieringtuig. Terwijl het aantal haken voor de hengel maximaal drie mag zijn en er geen maximum haakmaat is vastgesteld, geldt voor het spieringtuig een maximum aantal van twaalf, alsmede een beperking in de te gebruiken haakmaat en het te gebruiken aas. Voor de peur zijn de lijn en de daaraan (zonder haak) bevestigde hoeveelheid wormen bepalend.
2.5 VISDOCUMENTEN
Hoofdregel: Om te mogen vissen in de binnenwateren moet men in het bezit zijn van een geldige akte en een schriftelijke vergunning van de rechthebbende op het visrecht.
Sportvisakte (artikel 10 Visserijwet)
Publiekrechtelijk document voor sportvissers, geeft samen met de visvergunning de bevoegdheid te vissen met twee hengels of één peur. Verkrijgbaar bij postkantoor, hengelsportzaken, hengelsportverenigingen en VVV kantoren. Geldig van 1 januari tot en met 31 december.
Sportvisser moet geldige akte kunnen tonen.
Grote visakte (artikel 10 Visserijwet)
Publiekrechtelijk document voor beroepsvissers, tevens vereist voor het spieringtuig. Geldig tot het vissen met alle geoorloofde vistuigen. Geldig van 1 januari tot en met 31 december Beroepsvisser moet akte kunnen tonen. Vergunning, (artikel 21 Visserijwet) Privaatrechtelijk document, uitgegeven door de rechthebbende op visrecht (meestal hengelsportverenigingen), geeft het recht te vissen in een bepaald water. Er zijn veel vormen, soorten visvergunningen.
In de Grote Vergunning van de NVVS (niet te verwarren met de Grote Visakte) is 300.000 van de 350.000 hectare viswater in Nederland opgenomen, inclusief het IJsselmeer. De Grote Vergunning, bestaande uit een jaarlijks uitgegeven omslag en een eens in de drie jaar uitgereikte inhoud, de lijst van viswateren, wordt niet los verkocht, maar behoort bij het lidmaatschapspakket van de bij de NVVS-federaties aangesloten hengelsportverenigingen. Geldigheid meestal één jaar, maximaal drie jaar.
Vergunningen mogen slechts worden uitgereikt met toestemming van de Kamer voor de Binnenvisserij (artikel 22). Dit geldt niet voor vergunningen voor het vissen met ten hoogste twee hengels; voor IJsselmeervergunningen; voor het verlenen van vergunningen door een op grond van artikel 35 door de Minister aangewezen openbaar lichaam (heeft tot op heden niet plaatsgevonden).
De vergunning moet de volgende gegevens bevatten (artikel 23):
In duidelijk leesbaar en niet uit te wissen schrift: wie de rechthebbende op het visrecht is; naam, woonplaats en geboortedatum houder; omschrijving viswater en voor welke vistuigen deze is bestemd; dagtekening, geldigheidsduur en vergoeding. 2. Waarmerking Kamer voor de Binnenvisserij: geldt niet voor visvergunningen van openbare lichamen (gemeente, waterschap etc.) en voor vergunningen voor ten hoogste twee hengels. De vergunning geeft aan waarmee, wanneer en hoe er gevist mag worden.
Via de visvergunning kan de rechthebbende op het visrecht nadere voorwaarden aan het vissen verbinden. Bijvoorbeeld een meeneemlimiet van bepaalde vissoorten, hogere dan de wettelijk vastgestelde minimummaten, verbod gebruik bepaalde aassoorten gedurende bepaalde periode. Overtreding van vergunningsvoorwaarden staat gelijk aan het vissen zonder vergunning (strafbaar feit artikel 21 lid 1 Visserijwet), mits zulks uitdrukkelijk uit de tekst van de vergunning blijkt.
In een arrest van de Hoge Raad van 2 mei 1967 (NJ 1967, nr. 424) moest de vraag worden beantwoord of een hengelaar die aan het water was aangetroffen met drie snoekbaarzen in zijn bezit, terwijl de vergunningvoorwaarde het behoud van maximaal twee exemplaren toestond, het verbod van artikel 21 lid 1 had overtreden. De rechtbank had de vergunningvoorwaarde zo uitgelegd dat het een bepaling betrof die de bedoeling had de vergunninghouder de verplichting op te leggen om zijn vangst te beperken. De rechthebbende op het visrecht kan de vergunninghouder via de vergunning beperkte bevoegdheid tot visserij verlenen. Overtreding van de in de vergunning neergelegde meeneemlimiet leverde naar het oordeel van de Hoge Raad inderdaad overtreding van artikel 21 lid 1 op.
Bij controle op visdocumenten dient derhalve tevens te worden gelet op de naleving van vergunningsvoorwaarden.
2.6 UITZONDERINGEN
Geen sportvisakte is vereist voor jeugd tot en met veertien jaar als gevist wordt met één hengel met in de Regeling aassoorten hengel aangewezen aassoorten (artikel 10 lid 7). Aangewezen aassoorten; - brood, aardappel, deeg, kaas, granen en zaden. - worm en steurkrab. - insecten, insectenlarven (bijv. maden) en nabootsingen daarvan, mits niet groter dan 2,5 cm. Geen sportvisakte is vereist voor het vissen in een water dat gelegen is binnen een afgesloten erf, dat geen voor het doorlaten van vis geschikte verbinding met andere wateren heeft (artikel 10 lid 9). Van belang is dat het water ligt op een bij een woonhuis behorend stuk grond dat mede bepalend is voor de woonfunctie van het woonhuis. Omdat onder vis tevens kuit en visbroed wordt verstaan dienen er aan de afsluiting ten opzichte van aangrenzend water strenge eisen te worden gesteld. Artikel 10 lid 10 geeft de minister de mogelijkheid ontheffing te verlenen van het verbod te vissen zonder akte in slechts twee gevallen, namelijk voor het vissen in een viskwekerij en voor wetenschappelijke doeleinden.
2.6.1 Openbare vaarwateren
Een belangrijke uitzondering op het vergunningvereiste betreft het vissen met ten hoogste één hengel geaasd met het door de Minister aangewezen aas in de openbare vaarwateren (artikel 21 lid 2 onder c). De tekst van artikel 21 is met ingang van 1 januari 1992 gewijzigd in verband met de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek. De term openbare vaarwateren is in de plaats gekomen van in de bij de artikelen 577 en 579 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde openbare vaarwateren. De in artikel 577 bedoelde wateren zijn: de bevaarbare en vlotbare stromen en rivieren en de havens, of zoals het in het spraakgebruik doorgaans wordt genoemd het vlot- en bevaarbaar water. De in artikel 579 bedoelde wateren zijn de zgn. fortgrachten. Door de wijziging van 1 januari 1992 is de categorie fortgrachten van artikel 579 komen te vervallen als vrije hengelwater. Zowel bij hengelaars als in de controlepraktijk blijkt er veel verwarring te bestaan over de vraag of een water behoort tot het zogenaamde vlot- en bevaarbare water of, in de nieuwe terminologie, tot de openbare vaarwateren. De Hoge Raad besliste in een arrest van 12 juni 1951 (N.J. 1952, no. 616) dat vlot- en bevaarbare wateren de wateren zijn die met enige duurzaamheid en frequentie worden gebruikt voor het economisch vervoer van goederen en personen. Uitsluitend recreatieve scheepvaart wordt hiertoe niet gerekend. De eigendomsvraag is niet bepalend. De meeste openbare vaarwateren zijn eigendom van de Staat, maar er zijn ook wateren waarvan een provincie of waterschap eigenaar is. Het hoeft ook geen stromend water te zijn. Ook kanalen vallen er onder, mits zij als verkeersweg te water worden gebruikt.
2.6.2 Wateren uitgezonderd van de vrije hengel
Artikel 21 lid 2 onder c geeft de minister de mogelijkheid uit hun aard openbare vaarwateren uit te zonderen van het vrije hengelrecht in het belang van een doelmatige bevissing. De onderstaande wateren zijn bij nadere regeling uitgezonderd. Daarin is, ondanks dat het wateren betreft die duurzaam en frequent bevaren worden door beroepsscheepvaart, een vergunning vereist voor het vissen met één hengel met aangewezen aas. Vroeger werd voor deze wateren de term cultuurwateren gebruikt. In de Regeling wateren uitgesloten van vrije hengel van 29 april 1985 (J 2745) zijn de volgende wateren aangewezen:
1 Het Amstelmeer en de daarmee in open verbinding staande wateren;
2 Het Balgzandkanaal;
3 Het zijkanaal van het Balgzandkanaal naar het Noordhollandse Kanaal tot aan de schutsluis;
4 De Van Ewijcksvaart;
5 Het Waard- en Groetkanaal;
6 Het Alkmaardermeer met de daaraan gelegen open havens en inhammen;
7 Het Uitgeestermeer;
8 De Oude Nie;
9 De Disseldorpervaart;
10 Het Slikkerdiep;
11 De Startingervaart;
12 De Schulpvaart;
13 De Rotte en de Bleiswijkse - of Rottemeren;
14 Het Brielse Meer met het Scheepvaart- en Voedingskanaal westelijk van de daarin gelegen sluizen;
15 Het Kanaal door Voorne;
16 Het Grevelingenmeer;
17 Alle open havens en inhammen die aan de onder 14, 15 en 16 genoemde wateren liggen;
18 De Binnendijkse Maas, de Boezemvaart en de Strijense haven;
19 Het Veerse Meer;
20 Het Lauwersmeer.
2.6.3 Wateren aangewezen voor de vrije hengel
Artikel 21 lid 2 onder c geeft eigenaren de mogelijkheid aan de Minister vrijstelling van het vergunningvereiste voor één hengel geaasd met aangewezen aas te verzoeken (Regeling aanwijzing wateren vrije hengel 1985, J 2744). Publicatie van de beschikking tot aanwijzing vindt plaats in de Staatscourant. Voor een belangrijk deel betreft het hier wateren, in eigendom bij lagere overheden. Het visrecht van deze wateren kan overigens op de normale wijze worden uitgegeven. Evenals bij de openbare vaarwateren is voor het vissen met ander dan aangewezen aas of met twee hengels een vergunning van de rechthebbende op het visrecht vereist.
2.7 GESLOTEN TIJD AASSOORTEN (artikel 6 Reglement voor de binnenvisserij 1985)
In het tijdvak van 1 april tot de laatste zaterdag van mei is het verboden te vissen met de hengel geaasd met:
* worm (of nabootsingen daarvan); * slachtproducten; * dood visje; * stukje vis (ongeacht hoe groot); * alle soorten kunstaas, met uitzondering van kunstvliegen kleiner dan 2,5 cm. N.B: * levende aasvis is verboden m.i.v. 21 augustus 1998 (zie verder 2.13). * dit geldt niet voor de peur en het spieringtuig; * in het IJsselmeer loopt de wettelijke gesloten tijd voor dode aasvis, stukje vis, kunstaas tot en met 30 juni.
2.8 GESLOTEN TIJD VISSOORTEN (artikel 2 Reglement minimummaten en gesloten tijden Staatsblad 301)
Vissoorten waarvoor een gesloten tijd geldt mag men in die periode niet voorhanden hebben. Na eventuele vangst onmiddellijk in hetzelfde water terugzetten. Voor de vissoorten snoekbaars en baars geldt dat deze mogen worden behouden vanaf de laatste zaterdag van mei, indien zij met de hengel zijn gevangen. Een en ander geldt in afwijking van onderstaande gesloten tijd.
* snoek: van 1 maart tot en met 30 juni. * baars, barbeel, kopvoorn, serpeling, sneep, snoekbaars, winde en vlagzalm: van 1 april tot en met 31 mei. N.B. voor snoekbaars en baars (m.u.v. het IJsselmeer) tot en met de laatste zaterdag van mei. * beekforel, beekridder, bronforel, zeeforel en zalm: van 1 oktober tot en met 31 maart.
N.B.: Voor zeeforel en zalm zal op termijn een gesloten tijd voor het gehele jaar gaan gelden.
2.9 GESLOTEN TIJD VISWATEREN (artikel 1 Regeling aanwijzing wateren gesloten tijd)
In de hieronder genaamde wateren is het gedurende het tijdvak 1 april tot en met 31 mei verboden te vissen met de hengel:
* het Houtwiel, ten noorden van Veenwouden; * de Rottighe Meenthe, in de gemeente Weststellingwerf. * de Deelen, begrensd door de Buitendijkse Hoofdvaart, de Deelenweg, de Hooivaartsweg, Tweede of Nieuwe Deel, de lijn van oost naar west door de Lange Warren langs de dwarssloten, het Binnenkanaal,
de Hooivaartsweg, de vaart tussen het gemaal Dijksman en de P.C. Otterweg en het Stroomkanaal. * de wateren gelegen in het Ilperveld, begrensd door de Purmerlander Rijweg, het Noordhollands Kanaal, de gemeentegrens tussen Ilpendam en Landsmeer (Banscheiding) en de rijksweg Landsmeer - Den Ilp - Purmerend. *
Waterland, te weten de wateren gelegen in het gebied begrensd door het Noordhollands Kanaal, Purmerringvaart tussen Ilpendam en het Stinkevuil, het IJsselmeer, het Buiten IJ en de noordelijke ringweg van Amsterdam tussen de Schellingwouder brug en de IJtunnel bij Nieuwendam, met uitzondering van het Kinselmeer,
de binnen de bebouwde kommen gelegen wateren, en de langs openbare wegen gelegen wateren, voor zover wordt gevist vanaf de wegzijde. * het Wormer- en Jisperveld, te weten de wateren gelegen in het gebied begrensd door de Zaan, de Knollendammervaart, het Noordhollands Kanaal, de Noordelijke Ringvaart en de Wijde Wormer, het verbindingskanaal tussen de twee laatst genoemde wateren,
de Braak en de Poel. * de Oude Zederik, gelegen tussen Ameide en Meerkerk. * de Hoge Boezem van de Nederwaard. * de Nieuwkoopse Plassen, begrensd door de weg van de Noordse Buurt naar Noorden en Nieuwkoop, de Ziendeweg, de Meije, de Kadewatering tot Slikkendam en de provinciale weg Slikkendam - Noordse Buurt, met uitzondering van de Noordeinder plas tot het Brampjesgat, het Maarten Freekenwijl, de Zuideinderplas.
en voor zover het betreft het vissen met de hengel vanuit boten met uitzondering van: * het (zuidelijk deel) Ziendervaart vanaf Ziendesluis tot Elleboogvaart. * 't Wije ten zuiden begrensd door jachthaven Lelieveld en ten noorden door Tatje. * de Voorwetering langs het Zuideinde, Dorpsstraat, Noordense weg en Simon van Capelweg tot botel de Watergeus. * de Meijewetering vanaf de ten noorden van dit water gelegen camping de Balvert tot Vliet. * de gemeentevaart lopende vanaf 't Wije tot de zwemsteiger op de zuidoostelijke punt van Meijepark. * de gemeentevaart ten noorden van 't Wije aanvangende bij Tatje tot aan de Noordeinderplas.
* het gebied gelegen ten noorden van de Zuideinderplas en begrensd door de jachthaven Lelieveld in het noorden, ten westen van de weg Zuideinde en ten oosten door land grenzend aan de gemeentevaart. * het water Vliet lopend vanaf de Simon Capelweg ten noorden en tot aan de Meijewetering ten zuiden. * de Kadewetering lopend vanaf Vliet ten westen tot de Slikkendammersluis. * 't Wije achter Van der Weijden. * de Kleine Polder. * het Brampjesgat. * de Schepengaten. * het Wijhe van de Vliet. * het Schippersgat. * de verbindingsvaart tussen het Wijhe van de Vliet en het Schippersgat.
2.10 UITZONDERINGSREGELING VISSERIJ GEUL EN AANGRENZENDE WATEREN
Op grond van het bepaalde in lid 2 van de Regeling aanwijzing wateren gesloten tijden is het verboden te vissen met enig vistuig in de Geul, bovenstrooms van de grens tussen de gemeenten Valkenburg en Meerssen en de zijbeken, de Voerenbeek en de Noorbeek met uitzondering van de periode van 1 april tot en met 30 september, waarin het is toegestaan te vissen met de hengel, voorzover deze niet is geaasd met worm of nabootsing daarvan en met het aalkistje. De achtergrond van deze regeling is dat voor beekdalen waar een natuurlijke forelstand voorkomt nadere beschermingsmaatregelen zoals deze nodig geacht worden.
2.11 NACHTVISSEN (artikel 7 Reglement voor de binnenvisserij 1985, J 283)
Artikel 7 van het Reglement voor de binnenvisserij geeft een visverbod te vissen met enig vistuig tussen twee uur na zonsondergang en één uur voor zonsopgang. Het verbod geldt ingevolge lid 2 niet voor het vissen met de hengel in de periode van 1 juni tot en met 31 augustus. Een aantal binnenwateren o.a. het IJsselmeer, is voor het vissen met de hengel (dus niet voor andere vistuigen!) via een nadere ministeriele regeling uitgezonderd op grond van natuurbeschermingsbelangen en/of beroepsvisserbelangen (Regeling aanwijzing wateren gesloten tijd). Deze wateren zijn dezelfde als de bovengenoemde wateren, waarvoor een verbod geldt te vissen met de hengel gedurende de maanden april en mei. Dit geldt eveneens voor: IJsselmeer, Beulakerwijde, incl. Kleine Beulakerwijde en de Hoge Boezem van de Overwaard
Het algemeen geldende nachtvisverbod geldt ingevolge artikel 7 lid 3 van het Reglement voor de binnenvisserij niet in een aantal wateren, die voor de wijziging van het Reglement in 1985 werden aangeduid als de Zuid-Hollandse benedenrivieren. Het betreft de volgende wateren: 1. de Rijn, de Maas en alle andere stromende wateren, welke met de twee eerstgenoemde in open gemeenschap staan en daarvan water afvoeren; 2. de wateren gelegen in de Dordtse en Brabantse Biesbosch, voorzover zij in open gemeenschap staan met enig in het eerste gedachtenstreepje bedoeld water; 2. de Hollandse IJssel beneden de afdamming bij Gouda; 4. de Donge, beneden de lijn gaande van het punt van samenvloeing met de s 'Gravenmoerse vaart, haaks over de stroom; 5. het Oude Maasje en het Zuiderkanaal tot de Schutsluis in de haven van Waalwijk en de daaraan gelegen open havens en de daarmee in open gemeenschap staande inhammen, kreken, stranken, hanken, killen en gaten beneden de volgende grenzen: 1. in de Lek: de lijn gaande van de Waag te Ammerstol naar de mond van Sluiskil, gelegen op de grens tussen de gemeenten Groot- Ammers en Streefkerk; 2. in de Merwede: de lijn gaande van de Waterpoort te Woudrichem naar het zuidelijke uiteinde van de Kraaiweg onder Dalem; 3. in de Bergsche Maas: de as van de brug westelijk van Heusden. Privaatrechtelijk, via de visvergunning, kan de nachtvisserij in de vrije periode overigens worden beperkt. Voor een groot aantal wateren geldt een vrijstelling op grond waarvan het nachtvissen met de hengel het gehele jaar is toegestaan (Regeling vrijstelling verbod nachtvisserij 1986, J 4844). Informatie over de lijst nachtviswateren is bij de NVVS op aanvraag beschikbaar.
2.12 MINIMUMMATEN VISSOORTEN (artikel 2a Visserijwet en artikel 1 e.v. Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985)
Vissoorten waarvoor een minimummaat is vastgesteld moeten onmiddellijk nadat deze zijn opgehaald, in hetzelfde water worden teruggezet, indien de vis, gemeten van de punt van de snuit tot het uiteinde van de staartvin, niet voldoet aan de gestelde minimummaat (artikel 1) Zie voor de desbetreffende minimummaten: hoofdstuk 5. Op grond van artikel 5 van het Reglement minimummaten en gesloten tijden geldt een verbod om op of in de nabijheid van enig water vis voorhanden of in voorraad te hebben waarvoor een minimummaat is vastgesteld, indien die vis in zodanige toestand is gebracht dat de vaststelling van de maat wordt bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt.
2.13 VERBOD GEBRUIK LEVEND AAS, VIS UIT VISKWEKERIJEN (artikel 2c Visserijwet)
Basis voor het verbod is het nieuwe artikel 2c van de Visserijwet dat de Minister de mogelijkheid geeft bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen in het belang van het welzijn van de dieren die als aas bij het vissen worden gebruikt. Het Besluit verbod gebruik van levend aas van 14 april 1997, gewijzigd per 20 augustus 1998, bevat het verbod.
Het besluit verbiedt het gebruik van alle levende vissen als aas bij de binnen- en kustvisserij. De titel van het besluit is ruim: levend aas, en dat komt omdat het verbod ook geldt voor andere gewervelde dieren als amfibieën, reptielen, vogels of zoogdieren. Hiermee is, alhoewel voor de visserijpraktijk natuurlijk volstrekt niet van belang, het verbod afgedicht. Wormen en maden bijvoorbeeld behoren niet tot de verbodscategorieën en mogen dus gewoon als aas worden gebruikt.
De maximum sanctie is gelijk aan die voor het vissen zonder sportvisakte en vergunning namelijk ¦ 5000,- en/of 3 maanden hechtenis. In het Besluit politietransactie is een transactiebedrag van ¦ 110,- vastgesteld voor het vissen met levende vis als aas. Het voorhanden hebben van levende vissen valt niet onder het verbod. Uiteraard dient dan wel - voor zover van toepassing - de wettelijke minimummaat en gesloten tijd in acht genomen te worden.
Het gebruik van een kruisnetje is voor de vangst van aasvisjes, om deze daarna als dood aas te gebruiken, uitsluitend toegestaan indien de visser in het bezit is van een Grote visakte en een door de Kamer goedgekeurde en gewaarmerkte vergunning van de rechthebbende op het visrecht. Kruisnetvergunningen worden onder meer uitgegeven door de Friese hengelsportfederatie.
Het verbod ondermaatse vis voorhanden te hebben geldt niet voor vis afkomstig uit viskwekerijen (artikel 9 Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985) .
2.14 IJSSELMEER
In artikel 8 van het Reglement voor de binnenvisserij is een verbod opgenomen te vissen in het IJsselmeer zonder voorzien te zijn van een vergunning van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Het verbod geldt niet voor het vissen met twee hengels. Het betreft hier de publiekrechtelijke vergunning. Voor het vissen met twee hengels of een hengel met ander aas dan het door de Minister aangewezen aas is, evenals in de overige binnenwateren een privaatrechtelijke vergunning vereist. Deze privaatrechtelijke vergunning is onder meer opgenomen in de Grote Vergunning.
Op het IJsselmeer gelden speciale bepalingen voor de sportvisserij: - maximaal 30 baarzen en 5 snoekbaarzen mogen worden behouden (artikel 8 Reglement voor de binnenvisserij) - langere gesloten tijd voor hengel geaasd met dode aasvis, stukje vis, kunstaas: van 16 maart tot en met 30 juni (vergunning voorwaarde). Bij geconstateerde overtreding van de voor het IJsselmeer geldende vangstlimiet is sprake van overtreding van artikel 8 van het Reglement, het verbod te vissen zonder publiekrechtelijke vergunning.
2.15 VISVERBOD STUWEN
Artikel 9 van het Reglement verbiedt het vissen met enig vistuig in de Neder-Rijn, Maas, Lek en Overijsselse Vecht: a. binnen een afstand van 75 m stroomafwaarts van een stuw; b. in een bij een stuw aangebrachte vispassage; c. binnen een straal van 25 m voor de bovenmond van een bij een stuw aangebrachte vispassage. Het verbod geldt niet als de stuw buiten werking is gesteld.
2.16 HET VOORHANDEN HEBBEN VAN EEN OF MEER VISTUIGEN OP OF IN DE NABIJHEID VAN ENIG BINNENWATER
Artikel 10 lid 1 van het Reglement voor de binnenvisserij geeft een verbod één of meer vistuigen voorhanden te hebben op of in nabijheid van enig binnenwater als het gebruik daarvan in het betrokken water, ingevolge het bepaalde in de artikelen 2 t/m 9 van het Reglement verboden is (bijvoorbeeld: verbod te vissen in de gesloten tijd voor de hengel). Daarnaast geldt een verbod enig vistuig voorhanden te hebben indien men niet bevoegd of gerechtigd is met dat vistuig te vissen. Niet bevoegd: vissen zonder in het bezit te zijn van de akte. Niet gerechtigd: niet de vereiste vergunning bezitten, en ook niet zelf rechthebbende zijn.
--------------------------------------------------------------------------------
3. VISSERIJREGELINGEN, LOOP-RECHTEN EN HANDHAVING PRIVAAT-RECHTELIJKE REGELINGEN
3.1 HUUROVEREENKOMST VISRECHT, MACHTIGING, EN VISVERGUNNING
3.2 LOOPRECHT
3.3 PRIVAATRECHTELIJKE REGELINGEN / VERGUNNINGVOORWAARDEN
3.4 HANDHAVING PRIVAATRECHTELIJKE REGELINGEN DOOR NIET-OPSPORINGSAMBTENAREN
3.5 HANDHAVING PRIVAATRECHTELIJKE REGELINGEN DOOR OPSPORINGSAMBTENAREN
--------------------------------------------------------------------------------
3.1. HUUROVEREENKOMST VISRECHT, MACHTIGING EN VERGUNNING.
Visserijregelingen kunnen worden onderscheiden in huurovereenkomsten, machtigingen en vergunningen. We geven in deze paragraaf een korte toelichting bij eerdergenoemde begrippen. Door het sluiten van een huurovereenkomst van visrecht draagt de visrechthebbende het visrecht over aan de huurder voor de overeengekomen huurtermijn.
De Visserijwet 1963 geeft in paragraaf 5 van het onderdeel binnenvisserij een aantal voorschriften met betrekking tot de huur- en verhuur van visrechten. De bepalingen in deze paragraaf vertonen een sterke gelijkenis met die uit de Pachtwet. Centraal in paragraaf 5 staat het verplichte toezicht door de Kamer voor de Binnenvisserij op de uitgifte van huurovereenkomsten van visrechten, waarover in hoofdstuk 2 van de cursusmap meer informatie wordt gegeven. Huurovereenkomsten van visrecht worden behalve door de Visserijwet eveneens beheerst door bepaalde onderdelen van het privaatrecht, voorzover de Visserijwet daarin al niet voorziet . De regel koop breekt geen huur bijvoorbeeld - afkomstig uit de algemene regels met betrekking tot de huur en verhuur van registergoederen- is eveneens van toepassing op huurovereenkomsten van visrecht. De Visserijwet schrijft met betrekking tot huurovereenkomsten de schriftelijke vorm voor (artikel 25). In de huurovereenkomst dienen minimaal de volgende punten te zijn geregeld: - de duur - de omschrijving van het viswater - het gehuurde recht - de huurprijs - de ondertekening door partijen. De huurovereenkomst vormt de basis voor de visvergunning. Huurovereenkomsten moeten vooraf worden goedgekeurd door de Kamer voor de Binnenvisserij. Deze goedkeuring blijkt uit het daarop aangebrachte stempel van de Kamer voor de Binnenvisserij. Voor de controle is van belang dat ingevolge artikel 27 van de Visserijwet een huurder tijdens het vissen in het bezit dient te zijn van een geldige huurovereenkomst. Dit voorschrift zal in de praktijk bijna uitsluitend voor hurende beroepsvissers van toepassing zijn. De situatie dat de huurder zelf de sportvisserij uitoefent zal weinig voorkomen. Als, zoals in de meeste gevallen, het visrecht gehuurd wordt door een hengelsportvereniging, wordt de visserij door leden op vergunning uitgeoefend.
Overigens komt in de praktijk ook steeds meer voor dat beroepsvisserverenigingen (aal)visrechten huren en aan de leden vergunningen verstrekken. De term machtiging wordt gebruikt als synoniem voor een toestemming tot het uitreiken van visvergunningen namens de rechthebbende op het visrecht. Onderscheiden moet worden het verzoek om toestemming aan de Kamer tot het uitreiken van visvergunningen en de toestemming of machtiging door de rechthebbende aan de vergunninghouder(s) zelf. Het verzoek om toestemming tot het mogen uitreiken van visvergunningen wordt schriftelijk bij de Kamer aangevraagd.
Een bepaalde vorm is niet voorgeschreven, mits maar duidelijk is: wie rechthebbende is, het aantal en soort vistuigen, het viswater, de prijs en voor wie de vergunningen bedoeld zijn. De artikelen 22 en 23 van de Visserijwet 1963 zijn terzake van toepassing. In deze artikelen en ook elders in de wet wordt de term machtiging overigens niet gebruikt. Artikel 22 en 23 bepalen dat visvergunningen uitsluitend met toestemming van de Kamer mogen worden verleend en als bewijs van de toestemming dienen te zijn gewaarmerkt, ze moeten zijn voorzien van het stempel van de Kamer. Dit voorschrift geldt niet als sprake is van het uitreiken van vergunningen voor ten hoogste twee hengels door volledige rechtsbevoegdheid bezittende hengelsportverenigingen- en federaties.
De visvergunning tenslotte is het privaatrechtelijk document, waarin de visrechthebbende de (sport)visserij al dan niet onder voorwaarden toestaat. In de cursusmap wordt in hoofdstuk 3 bladzijde 6, ten aanzien van de wettelijke eisen aan de visvergunning de nodige informatie gegeven. Daaraan kunnen nog enige praktische tips worden toegevoegd. Voor zowel vergunninghouders als voor opsporingsambtenaren is het van groot belang dat de visvergunning voldoet aan de wettelijke minimumeisen en bovendien duidelijk aangeeft wat, waar en onder welke voorwaarden al dan niet is toegestaan. De niet meer gangbare termen gewone en speciale hengel dienen niet meer te worden gebruikt. Aanbevolen wordt als bijlage bij de vergunning zo mogelijk een ingetekend kaartje of situatieschets van het viswater op te nemen. Vermelding van kadastrale nummers en kilometerraaien, zoals vaak in huurovereenkomsten gebeurt is voor vergunninghouders en controlerende instanties niet voldoende duidelijk, als daarnaast een nadere omschrijving of kaartaanduiding van het viswater ontbreekt.
3.2 LOOPRECHT
Een huurovereenkomst betreffende het visrecht geeft het recht om zich de vissen uit een water te mogen toe-eigenen en visstandbeheer te voeren. Dit recht houdt echter niet tevens het recht in om de oevers van het betreffende water te mogen betreden. De eigenaar van de gronden langs een water kan in principe bepalen wie er gebruik mag maken van het zogenaamde looprecht. De toestemming hiertoe kan eventueel bij overeenkomst worden geregeld.
Als een eigenaar het visrecht verhuurt aan een hengelsportvereniging en als deze eigenaar tevens oevereigenaar is, zal in de huurovereenkomst ook vaak het looprecht worden genoemd. Het verhuren van een visrecht zonder looprecht is immers te vergelijken met het verhuren van een huis zonder de sleutel van dat huis te geven. In lang niet alle gevallen is de eigenaar van het water echter ook de eigenaar van alle oevers langs dat water. Vanuit het oogpunt van betreding is de voor hengelaars meest gunstige situatie waarbij de oever van een water deel uitmaakt van een openbare weg.
De berm is onderdeel van de openbare weg, zodat hengelaars het recht hebben om gebruik te maken van de oever, voorzover deze behoort tot de openbare weg en voorzover het niet verboden is zich daarop te bevinden, bijvoorbeeld op grond van de Wegenverkeerswetgeving. In de meeste gevallen echter is, om de langs een viswater liggende gronden te mogen betreden, geen sprake van bermen en openbare wegen, en dient toestemming voor de betreding te worden verkregen van de grondeigenaar of, als het land verpacht is, van de pachter van de grond.
Het is, zoals hierboven aangegeven, niet strikt noodzakelijk dat deze toestemming schriftelijk is. Ook is het niet noodzakelijk er een bepaalde huurprijs voor vast te leggen. De term huurprijs is hier eigenlijk niet juist omdat geen stuk grond wordt gehuurd, maar slechts toestemming wordt verkregen om de gronden langs het water te mogen betreden voor de uitoefening van de hengelsport.
Langs de meeste openbare, bevaar- en vlotbare wateren is het looprecht geen probleem, omdat de eigenaren van de aan die wateren gelegen oevers overheidsinstanties zijn. Deze overheden gaan er tegenwoordig steeds meer vanuit dat het zogenaamd recreatief medegebruik (vissen, wandelen, fietsen enz.) van hun oevers zonder extra toestemming of financiële bijdrage mogelijk moet zijn. Aparte looprechtovereenkomsten zijn dan niet nodig, voorzover het gaat om het gebruik van oevers voor de individuele hengelsportbeoefening. Betreft het wedstrijden dan zal doorgaans een schriftelijke toestemming van de oevereigenaar nodig zijn. Veelal bevatten huurovereenkomsten van visrecht daaromtrent nadere regels.
Oeverstroken kunnen ook zijn verpacht ten behoeve van het weiden van vee of voor het gebruik van hooiland. In zulke gevallen zal een looprechtovereenkomst met de pachter of onderhoudsplichtige noodzakelijk zijn voorzover de eigenaar zich dit niet in de pachtovereenkomst heeft voorbehouden.
Strafrechtelijke handhaving van looprechtverboden kan uitsluitend plaatsvinden indien op duidelijk kenbare wijze is aangegeven dat de toegang tot gronden of wateren voor onbevoegden verboden is (artikel 461 Wetboek van Strafrecht).
Ook een persoonlijke kennisgeving door de eigenaar aan een derde is voldoende om de toegang te verbieden. Van belang is ook artikel 460 ivm. het loopverbod voor degenen die daartoe niet gerechtigd zijn van bezaaide en beplante of daarvoor gereed gemaakte grond en voor hooi- en weiland gedurende de maanden mei tot en met oktober.
Hengelaars worden bevoegd bovenvermelde gronden ter uitoefening van de hengelsport te betreden via een looprechtovereenkomst met de eigenaar of pachter. Veel voorkomend in huurovereenkomsten van visrecht en looprechtovereenkomsten is de bepaling dat de hengelsportverenigingen verplicht zijn eventuele schade aan oevers, kunstwerken en dergelijke te vergoeden, voorzover deze schade valt toe te rekenen aan gedragingen van hengelaars/vergunninghouders.
Handhaving vindt via privaatrechtelijke weg plaats. Onder omstandigheden kan sprake zijn van overtreding van waterschapskeuren, APV of provinciale verordening.
3.3 PRIVAATRECHTELIJKE REGELINGEN/VERGUNNINGVOORWAARDEN
Onder privaatrechtelijke regelingen worden verstaan de door de rechthebbende op het visrecht in de visvergunning vastgestelde voorwaarden. Deze voorwaarden richten zich tot de vergunninghouder. Veel voorkomende vergunningvoorwaarden i.v.m. visstandbeheer: - uitbreiding gesloten tijd aassoorten; - uitbreiding gesloten tijd vissoorten; - meeneemverboden / beperkingen bepaalde vissoorten; - voerverbod / beperking; - verbod te vissen met meertandige haak; - verbod te vissen met gekleurd aas / voer Daarnaast bevatten visvergunningen veelal nadere voorwaarden mbt de bescherming van natuurwaarden, de betreding, parkeren, vaar- of aanlegverboden etc. Opname van deze voorwaarden in de visvergunning wordt vaak ook door de verhuurder via de huurovereenkomst verplicht gesteld. Van de vergunninghouder wordt naleving van deze voorwaarden verwacht.
We hanteren de term privaatrechtelijke voorwaarden omdat het gaat om voorwaarden die niet het karakter hebben van algemeen verbindende voorschriften, zoals de bij en krachtens de Visserijwet 1963 vastgestelde technische regelgeving. In hoofdstuk 3 zijn de hoofdzaken van deze technische visserijregelgeving voor het onderdeel binnenvisserij reeds behandeld, waaronder bijvoorbeeld de regeling inzake gesloten tijden, minimummaten en nachtvisserij zoals vastgesteld bij en krachtens het Reglement minimummaten en gesloten tijden en het Reglement voor de Binnenvisserij.
Vergunningvoorwaarden hebben in beginsel een privaatrechtelijk karakter. Deze voorwaarden kunnen publiekrechtelijke bepalingen niet opzij zetten. Het is wel mogelijk via deze voorwaarden een uitbreiding te geven aan de Visserijwettelijke regelingen. Het kunnen vaststellen en handhaven van deze voorwaarden is een belangrijk instrument in het visstandbeheer. Door aan de vergunninghouder voorwaarden te stellen kan de rechthebbende op het visrecht het beheer in goede banen leiden. De mogelijkheid om de bevissing en daarmee het beheer via vergunningvoorwaarden in goede banen te kunnen leiden heeft met de wijziging van de Visserijwet in 1985 een aanmerkelijk grotere betekenis gekregen.
Met de wijziging in 1985 verdween het wettelijk onderscheid tussen de begrippen gewone en speciale hengel. Voor deze wijziging kende de Visserijwet het bijdragebewijs en de kleine visakte, geldend voor het vissen met één gewone hengel, respectievelijk één speciale hengel of twee gewone hengels. Het wettelijk verschil tussen gewone en speciale hengel werd bepaald door de toegepaste aassoorten.
Een lijst door de Minister vastgestelde aassoorten gold voor de gewone hengel - aassoorten geschikt voor de vangst van witvis, baars en aal zoals brood, worm, insectenlarven en dergelijke - , terwijl alle overige, niet door de Minister aangewezen aassoorten de hengel Visserijwettelijk tot speciale hengel maakten.
Met het vervangen van de kleine visakte en het bijdragebewijs door één document - de sportvisakte - is de hengelaar die beschikt over een geldige sportvisakte bevoegd te vissen met hetzij één peur hetzij met twee hengels ongeacht de gebruikte aassoort.
Nadere regeling met betrekking tot toe te passen aassoorten, bijvoorbeeld een verbod tegelijkertijd te vissen met twee hengels geaasd met levende vis als aas, kan, indien gewenst, uitsluitend via de vergunningvoorwaarden plaatsvinden.
Daarmee is de wetgever teruggetreden en zijn de mogelijkheden voor de beheerder verruimd. De Memorie van Toelichting op de wijziging vermeldt ten aanzien van dit punt het volgende: Door het vervallen van het verschil tussen de gewone en speciale hengel wordt tevens de mogelijkheid tot aanpassing van vorm en intensiteit van de visserij in het betreffende water voor de rechthebbende verruimd. Hiermede wordt inhoud gegeven aan het beleidsuitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het beheer zoveel mogelijk berust bij de rechthebbende op het visrecht (Tweede Kamer, zitting 1982- 1983, 17657, nrs. 1-3, pag. 9).
3.4 HANDHAVING PRIVAATRECHTELIJKE REGELINGEN DOOR NIET-OPSPORINGSAMBTENAREN
Bij de behandeling van de handhavingmogelijkheden vanwege visrechthebbende verenigingen dient onderscheid te worden gemaakt tussen handhaving door opsporingsambtenaren en niet-opsporingsambtenaren. In deze paragraaf worden de handhavingmogelijkheden van privaatrechtelijke regelingen/vergunningvoorwaarden door niet-opsporingsambtenaren besproken.
Het merendeel van de voor de sportvisserij uitgegeven visvergunningen is afkomstig van hengelsportverenigingen en federaties van hengelsportverenigingen. Een beperkt aantal hengelsportorganisaties maakt voor controle en handhaving gebruik van de diensten van opsporingsambtenaren. In de meeste gevallen vindt handhaving en controle plaats door verenigingscontroleurs.
Het toepassen van eventuele sancties is voorbehouden aan een controlecommissie of het bestuur. Vanwege de vereniging toe te passen sancties bestaan doorgaans uit intrekking van de vergunning voor een bepaalde periode - te vergelijken met een schorsing - tot aan de meest vergaande maatregel van ontzetting uit het lidmaatschap van de vereniging.
Privaatrechtelijke handhaving is in die zin beperkt dat het toepassen van verenigingsancties zich niet verder uitstrekt dan tot de kring van leden. Door toetreding hebben de leden ermee ingestemd de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging na te leven. Vergunningvoorwaarden zijn aan te merken als door de vereniging genomen besluiten.
Voor de door hengelsportverenigingen uitgegeven (dag, week of maand)vergunningen aan niet-leden geldt dat de verenigingsrechtelijke handhaving en sancties niet kunnen worden toegepast, omdat de lidmaatschapsverhouding ontbreekt.
3.5 HANDHAVING PRIVAATRECHTELIJKE VOORWAARDEN DOOR OPSPORINGSAMBTENAREN
Strafrechtelijke handhaving van vergunningvoorwaarden kan alleen plaatsvinden als de formulering van de voorwaarden zodanig is, dat kenbaar is dat overtreding van vergunningvoorwaarden gelijk staat aan het vissen zonder vergunning.
In een arrest van de Hoge Raad van 2 mei 1967 (NJ 1967, nr. 424) moest de vraag worden beantwoord of een hengelaar die aan het water was aangetroffen met drie snoekbaarzen in zijn bezit, terwijl de vergunningvoorwaarde het behoud van maximaal twee exemplaren toestond, het verbod van artikel 21 lid 1 had overtreden. De rechtbank had de vergunningvoorwaarde zo uitgelegd dat het een bepaling betrof die de bedoeling had de vergunninghouder de verplichting op te leggen om zijn vangst te beperken.
De rechthebbende op het visrecht kan de vergunninghouder via de vergunning beperkte bevoegdheid tot visserij verlenen. Overtreding van de in de vergunning neergelegde meeneemlimiet leverde naar het oordeel van de Hoge Raad inderdaad overtreding van artikel 21 lid 1 op. Indien de vergunningvoorwaarden zodanig zijn geformuleerd dat de hengelaar geacht wordt zonder vergunning te vissen indien de voorwaarden worden overtreden, kan door een terzake bevoegde opsporingsambtenaar proces-verbaal worden opgemaakt wegens het vissen zonder vergunning.
In dat geval zal er doorgaans ook sprake zijn van overtreding van de vanwege de rechthebbende hengelsportvereniging vastgestelde regels. De opsporingsambtenaar kan zich vanzelfsprekend uitsluitend bezighouden met de strafrechtelijke handhaving. Uiteraard beperkt strafrechtelijke handhaving van privaatrechtelijke vergunningvoorwaarden zich niet tot de leden.
--------------------------------------------------------------------------------
4. KENNIS VAN GEOORLOOFDE EN VERBODEN VISTUIGEN
4.1 GEOORLOOFDE VISTUIGEN
4.1.1 Voorwaarden voor het gebruik van geoorloofde vistuigen
4.1.1.1 Eisen aan geoorloofde vistuigen
4.1.1.2 De wijze van gebruik van vistuigen
4.1.1.3 Tijden en tijdstippen waarop bepaalde vistuigen al dan niet toegestaan zijn.
4.1.1.4 Wateren en plaatsen die verboden zijn voor bepaalde vistuigen
4.1.1.5 Bevoegd en gerechtigd om bepaalde vistuig te gebruiken
4.1.2 Beschrijving geoorloofde vistuigen
4.2 VERBODEN VISTUIGEN
--------------------------------------------------------------------------------
4.1 GEOORLOOFDE VISTUIGEN
Gelet op artikel 16, lid 1 van de Visserijwet is op 23 mei 1985 het Reglement voor de binnenvisserij (R.bi.vi) opgesteld, waarin de vistuigen worden opgesomd en beschreven, die voor de uitoefening van de binnenvisserij geoorloofd zijn.
Geoorloofde vistuigen zijn: a. de hengel i. de aaldogger b. de peur j. de zegen c. het spieringtuig k. de aalzegen d. de visfuik l. de aaskuil e. de aalfuik m. het staand net f. de ankerkuil n. de gebbe g. het aalkistje o. het kruisnet h. het aalhoekwant p. het electrovisapparaat
Een beschrijving van de geoorloofde vistuigen wordt in één van de volgende paragrafen in dit hoofdstuk gegeven.
4.1.1 Voorwaarden voor het gebruik van geoorloofde vistuigen
Bij de controle van toegestane vistuigen dient men zich ten alle tijden af te vragen of de gebruiker: (1) met dit vistuig (2) op deze wijze (3) op dit ogenblik (4) in dit water mag vissen. Dit hangt af van bepalingen over de eisen waaraan bepaalde vistuigen moeten voldoen, de bepalingen over gesloten tijden etc.
Tevens dient men zich te vergewissen of de gebruiker zowel: (5) bevoegd en gerechtigd is om in het betrokken water met dat vistuig te vissen. Onderstaand worden bovengenoemde punten (1 tm 5) nader toegelicht.
4.1.1.1 Eisen aan geoorloofde vistuigen
Met geoorloofde vistuigen mag niet worden gevist als het netwerk daarvan van metaal of niet vervormend kunststofgaas is vervaardigd. Verdere eisen betreffen in hoofdzaak de maaswijdte van de netten. Het meten van de maaswijdte moet gebeuren als de maas nat is. De maas wordt zonder bijzondere krachtsinspanning gestrekt. Gemeten wordt dan de afstand tussen de knopen; de dikte van het materiaal wordt dus niet meegemeten. Als een net meerwandig is, gaat het om meting van de boezemmazen. Voor een aantal netten is een minimummaaswijdte gegeven. Deze en andere eisen staan vermeld bij de omschrijvingen van de vistuigen.
4.1.1.2 De wijze van gebruik van vistuigen
Het voorttrekken van een vistuig door het water is niet toegestaan, behalve om het te water te brengen, te lichten, op te halen of binnen te halen (art.5 R.bi.vi.). Het verbod geldt niet voor vissen met de hengel, de peur, het spieringtuig, de aaskuil op het IJsselmeer en de zegen mits deze is voorzien van een bovenpees van een lengte meer dan 100 m en wordt voorgetrokken met een snelheid van minder dan 2 km/uur, gemeten t.o.v. het water. Voor de hengel en het spieringvistuig zijn een aantal aassoorten aangewezen, waarmee het is toegestaan te vissen met genoemde vistuigen. In hoofdstuk 3 is voor wat betreft de hengel hier reeds uitgebreid bij stilgestaan. De toegestane aassoorten voor het spieringtuig zijn, voor zover de grootste afmeting niet meer dan 2 cm bedraagt: a. een stukje vis b. een stukje worm c. een draad rode wol d. een stukje zilverpapier
4.1.1.3 Tijden en tijdstippen waarop bepaalde vistuigen al dan niet toegestaan zijn
NACHTVISSERIJ
Het is verboden tussen twee uur na zonsondergang en één uur voor zonsopgang te vissen. Dit verbod geldt niet: a. voor het vissen met de hengel in de periode van 1 juni tot en met 31 augustus in andere dan door de Minister aangewezen wateren (zie hoofdstuk 3);
b. voor het vissen met de peur, de ankerkuil, het aalkistje het aalhoekwant, de aaldogger en het kruisnet;
c. voor zover het betreft het te water hebben van de vistuigen
d t/m i en m (zie par. 4.1) (niet dus voor het te water brengen, lichten etc.);
d. voor het vissen met de aalzegen in andere wateren dan het IJsselmeer. Voorts geldt het verbod niet voor het vissen in een aantal wateren, zie ook hiervoor hoofdstuk 3.
GESLOTEN TIJDEN
Voor de hengel is in beginsel geen gesloten tijd meer vastgesteld. Voor bepaalde aassoorten is echter van 1 april tot en met 31 mei wel een verbod ingesteld (zie hoofdstuk 3). Het vissen met de visfuik, ankerkuil, de zegen en het staand net is eveneens in deze periode verboden. Daarnaast wordt de visrechthebbende de mogelijkheid, via de vergunning, geboden om een gesloten tijd voor bepaalde wateren in te stellen.
4.1.1.4 Wateren en plaatsen die verboden zijn voor bepaalde vistuigen
Bepaalde wateren kunnen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, maar ook de visrechthebbende, worden aangewezen als water waarin gedurende een bepaalde periode door bepaalde vistuigen niet mag worden gevist. Ook bepaalde gedeelten van wateren bijvoorbeeld bij vistrappen en stuwen is vissen verboden (zie art. 9 R.bi.vi). Zo is het op de rivieren de Neder-Rijn , de Maas, de Lek en de Overijsselsche Vecht verboden om binnen een afstand van 75 m stroomafwaarts van een stuw met enig vistuig te vissen. Eveneens is dit op deze wateren verboden in een bij een stuw aangebrachte vispassage en binnen een straal van 25 m voor de bovenmond van een bij een stuw aangebrachte vispassage (art. 9 R.bi.vi.). Het verbod betreffende stuwen geldt niet gedurende de tijden dat de stuw buiten werking is gesteld. Dergelijke verboden zijn vaak ook via privaatrechtelijke regelingen in de vergunningen geregeld.
4.1.1.5 Bevoegd en gerechtigd om bepaalde vistuig te gebruiken
Een visser is bevoegd om in de binnenwateren te vissen als hij een visakte bezit en is daartoe gerechtigd als hij in bezit is van een vergunning van de rechthebbende op het visrecht. De rechthebbende op het visrecht is de eigenaar van het water dan wel de huurder van het visrecht (indien de eigenaar het visrecht heeft verhuurd) (zie ook de hoofdstukken 2 en 3).
Voor de visserij met het zgn. elektro-visapparaat gelden bijzondere voorwaarden. Men mag de elektrovisserij namelijk alleen uitoefenen met een speciale vergunning van de Directeur Visserijen. Uitsluitend personen die een opleiding voor elektrovisser hebben gevolgd bij de OVB (of vroeger bij de Directie Visserijen), kunnen een vergunning aanvragen (ook de helpers van de vergunninghouder moeten deze opleiding hebben gevolgd). In de vergunning staat precies aangegeven in welk water met een dergelijk apparaat mag vissen. De vergunning voor de elektrovisserij kan alleen worden aangevraagd door de rechthebbende op het visrecht, dan wel door personen die van de rechthebbenden een schriftelijke vergunning hebben voor de elektrovisserij. Bij de vergunningaanvraag moet een verklaring van een erkend elektrotechnisch installateur worden overlegd waaruit blijkt, dat de te gebruiken elektrovisapparatuur voldoet aan de installatie- en werkvoorschriften van de Arbeidsinspectie. De apparatuur moet bovendien elk jaar opnieuw door een installateur worden gekeurd.
4.1.2 Beschrijving geoorloofde vistuigen
a. de hengel
Onder een hengel wordt volgens de Visserijwet (art. 1,lid 5) verstaan het vistuig bestaande uit:
1. een roede (stok) al dan niet voorzien van een opwindmechanisme (molen of reel);
2. een lijn of snoer - al dan niet voorzien van één of meer dobbers - en;
3. ten hoogste drie een-, twee- of drietandige haken.
b. de peur
Onder een peur wordt verstaan het vistuig, bestaande uit een al dan niet aan een stok verbonden lijn of snoer zonder haak of haken waaraan een hoeveelheid wormen is bevestigd. Bij het peuren wordt met de peurstok de kluwen wormen langzaam vlak boven de bodem op en neer gehaald. Doordat de paling in de kluwen wormen bijt, blijft hij met zijn tandjes korte tijd aan de draad, waarop de wormen geregen zijn hangen, waardoor hij aan boord of in een drijvend net kan worden gehesen. Peuren doet men vrijwel altijd s'nachts, meestal vanuit een bootje.
c. het spieringtuig
Onder spieringtuig wordt verstaan het vistuig bestaande uit een stok - al dan niet voorzien van een opwindmechanisme - een lijn of snoer - al dan niet voorzien van één of meer dobbers - en ten hoogste twaalf al dan niet aan zijlijnen van ten hoogste 10 cm bevestigde enkele haken, waarvan de bekopening ten hoogste 8 cm bedraagt, voorzien van daartoe door de minister aangewezen aas (zie hoofdstuk 3). Veelal wordt met het spieringtuig op gevoel gevist (zonder dobber). Onder aan de lijn is dan een zgn. paternosterlood bevestigd. Dit lood raakt bij het vissen net de bodem. Voor dit vistuig is een Grote Visakte vereist.
d. de visfuik en e. de aalfuik
Een fuik is een vistuig, bestaande uit om twee of meer hoepels gespannen netwerk, voorzien van één of meer inkelingen, aan de voorzijde al dan niet voorzien van één of twee vleugels. Er zijn zowel fuiken om aal als schubvis (visfuik) te vangen.
Fuiken vallen verder te verdelen in:
1. schietfuiken: fuiken die steeds per paar op de bodem liggen. Zij hebben geen vaste plaats. Vissers gebruiken schietfuiken vooral in diep water zodat passerende schepen ze niet kunnen beschadigen.
2. Staande of vaste fuiken: fuiken die zijn vastgemaakt aan in de grond geslagen stokken. Deze fuiken vinden we vaak langs dijken, in sloten en op andere ondiepe plaatsen. Het netwerk van de fuik, met uitzondering van de inkelingen, heeft bij de aalfuik een maaswijdte van ten hoogste 35 mm (en minimaal 20 mm moet zijn, tenzij: zie art 4, lid 2 R.bi.vi.),terwijl dat bij de visfuik ten minste 45 mm dient te bedragen.
f. de ankerkuil
De ankerkuil is een vistuig bestaande uit een trechtervormig net dat aan de voorzijde wordt opengehouden door een rechthoekig raamwerk of twee horizontale bomen, voorzien van een inkeling waarbij het gedeelte achter de inkeling is opgehoepeld aan ten minste drie hoepels, welke niet meer dan 1 m van elkaar verwijderd zijn, terwijl de zich achter het opgehoepelde deel bevindende zak korter da 50 cm is. De maaswijdte van het netwerk dient minimaal 25 mm te bedragen.
g. het aalkistje
Het aalkistje is een vistuig bestaande uit een langwerpige doos waarin aan de uiteinden inkelingen (soort mini-fuikjes) zijn aangebracht, waar tenminste in elke inkeling één zuiver rond ringetje van metaal of enige andere niet rekbare stof met een middellijn van (op dit moment) 12 mm is aangebracht en/of waarin de zijwanden tenminste twee gaten met eveneens een middellijn van 12 mm binnenwerks zijn aangebracht. Bij de zgn. kistenvisserij gaat het evenals bij het hoekwant vaak om een vele honderden meters lange lijn waaraan de houten kistjes zijn vastgemaakt. Om de paling in de kistjes te lokken wordt er aas ingelegd.
h. het aalhoekwant
Het aalhoekwant is een vistuig bestaande uit een lange lijn (de balk) met daaraan zijlijntjes ( meestal zo om de drie meter) bevestigde enkele haken, waarvan de kortste afstand tussen de punt en de steel tenminste 7 mm bedraagt. De haken worden van aas voorzien om de aal mee te vangen.
i. de aaldogger
De aaldogger is een vistuig bestaande uit een drijver met een daaraan bevestigde lijn voorzien van één enkele haak, waarvan de kortste afstand tussen punt en steel minimaal 7 mm bedraagt.
j. de zegen en k. de aalzegen
De Zegen is een vistuig bestaande uit een van drijvers voorziene bovenpees (de kurkreep) en een verzwaarde onderpees (de loodreep) met daartussen het netwerk met een, al dan niet van een inkeling voorziene uitstulping of zak en waarvan de aan de boven- en onderpees bevestigde lijnen een lengte van ten hoogste 100 m hebben of, in geval de bovenpees langer is, niet langer dan de lengte van de bovenpees. De aalzegen is een zegen waarvan de bovenpees ten hoogste 40 m lengte heeft en het netwerk een maaswijdte van ten hoogste 25 mm.
l. de aaskuil
De aaskuil is een vistuig bestaande uit een trechtervormig net met in de laatste 5 m een maaswijdte van ten hoogste 20 mm, aan de voorzijde (de bek) voorzien van een van drijvers voorziene bovenpees en een verzwaarde onderpees, niet voorzien van een inkeling en waarvan de bovenpees ten hoogste 7 m lengte heeft. De kuil wordt bevestigd aan lijnen, door een of twee boten gesleept met een maximumsnelheid van 2 km per uur. Het netwerk van de kuil bestaat van voor naar achteren gezien uit een drietal onderdelen: een tweetal kleine vleugels (de vlerken), de trechter en de zak, waarvan het uiteinde met een strop is afgebonden.
m. het staand net
Het staand net is een vistuig bestaande uit een van drijvers voorziene bovenpees en een verzwaarde onderpees met daartussen een één- of meer-wandig netwerk met een minimum maaswijdte van 101 mm, hetwelk noch door stroom noch door enigerlei trekkracht wordt voortbewogen. Deze netten zijn over het algemeen zo'n 1,20 m hoog. De netten worden vaak in een rij opgesteld, de zgn. perkjes. In deze netten wordt schubvis gevangen.
n. de gebbe
De gebbe is een vistuig bestaande uit een boom van tenminste 3 m lengte met daaraan bevestigd een vork waartussen netwerk met een maaswijdte van ten hoogste 25 mm is aangebracht. Hiermee worden vissen uit het water geschept. Het ziet er ook uit als een soort reuze schepnet.
o. het kruisnet
Het meestal vierkante kruisnet is een vistuig bestaande uit een netwerk met een maaswijdte van ten hoogste 25 mm dat wordt opengehouden en aan één centraal bevestigde lijn wordt opgehaald. Het net wordt opengehouden en uitgespannen door twee beugels die elkaar in het midden haaks kruisen en met de uiteinden aan de hoeken van het net zijn vastgeknoopt. Op het kruispunt is het of direct of via een touw verbonden met een stok. Met het kruisnet wordt vooral op aasvis en vroeger ook veel op alvers gevist.
p. het elektro-visapparaat
Het elektro-visapparaat is een vistuig bestaande uit één of twee negatieve polen en één positieve pool waartussen met al of niet pulserende gelijkstroom een spanningsverschil wordt opgewekt. Rond de elektrode wordt een betrekkelijk klein gebied onder stroom gezet, waardoor vissen tijdelijk verdoofd raken, waardoor ze eenvoudig met een speciaal schepnet uit het water worden gevist.
4.2 VERBODEN VISTUIGEN
Het R.bi.vi. noemt alleen de geoorloofde vistuigen. Hierin staat echter wel dat alle andere dan de hiervoor genoemde vistuigen voor de uitoefening van de binnenvisserij niet mogen worden gebruikt. Een uitzondering wordt gemaakt voor het schepnet. Het gebruik hiervan is alleen toegestaan om gevangen vis op te scheppen, over te zetten (bijv. uit een bun of kaar) of te vervoeren.
Vistuigen die niet zijn toegestaan zijn ondermeer: I. de zetlijn of stek; II. de strik; III. het aaljaagnet; IV. de stolpmand en werpnet; V. de karperbeugel en de haam; VI. de harpoen; VII. de aalschaar; VIII. de elger; IX. het tjoekvisje of dreglood; X. de elritsfles;
--------------------------------------------------------------------------------
5. BIOLOGISCHE ACHTERGRONDEN VAN DE VISSERIJREGELGEVING
5.1 INLEIDING
5.2 BIOLOGISCHE ACHTERGRONDEN VAN 'GESLOTEN TIJDEN'
5.3 BIOLOGISCHE ACHTERGRONDEN VAN 'MINIMUMMATEN'
--------------------------------------------------------------------------------
5.1 INLEIDING
In de voorgaande hoofdstukken zijn behalve de wetsartikelen ook de reglementen van de Visserijwet aan de orde gekomen die als doel hebben om de visstand een (minimale) bescherming te geven (publiekrechtelijke regelingen) en in feite dus een doelmatige bevissing van de binnenwateren mogelijk maken.
Daarnaast zijn ook de zgn. privaatrechtelijke regelingen behandeld, d.w.z. (strengere) regels die de visrechthebbenden zelf voor de bevissing kunnen opstellen. De bescherming van de visstand door publiekrechtelijke en privaatrechtelijke regelingen kan worden geboden, is vooral gericht op het tegengaan van overbevissing. Teveel vis wegvangen zou kunnen betekenen dat de visstand alsmaar kleiner wordt.
Om dat te voorkomen kunnen allerlei beheersmaatregelen worden getroffen, zoals: - het verminderen van de visserij-intensiteit - het vaststellen van een minimummaat voor vis, - het instellen van een meeneemverbod of meeneemlimiet van gevangen vis, - het vergroten van de maaswijdte van netten, - het verbieden van sommige vistuigen, - het verbieden van de visserij in bepaalde gebieden of in bepaalde perioden.
In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de biologische overwegingen die ten grondslag liggen aan enkele belangrijke visserijregelgevingen in het Nederlandse binnenwater.
5.2 BIOLOGISCHE ACHTERGRONDEN VAN 'GESLOTEN TIJDEN'
Uit tabel 5.1 op de volgende bladzijde wordt duidelijk dat de gesloten tijd voor de verschillende vissoorten vrijwel steeds samenvalt met de periode waarin een succesvolle voortplanting plaatsvindt (paaitijd). Het belangrijkste argument daarvoor is dat de voortplanting als basis voor de visstand veilig wordt gesteld.
Tabel 5.1 De gesloten tijden* en paaitijden van de Nederlandse zoetwatervissen.
Vissoort paaiperiode gesloten tijd voor;
snoek maart - april 1 maart t/m 30 juni
baars, barbeel, kopvoorn, serpeling, sneep, snoekbaars, vlagzalm, winde eind april - begin mei mei - begin juni april - mei maart - april maart - april eind april - begin mei maart - mei maart - mei 1 april t/m 31 mei (laatste zaterdag van mei exclusief IJsselmeer)
beekforel, beekridder, bronforel november - december niet in Nederland niet in Nederland 1 oktober t/m 31 maart
zeeforel, zalm november - januari, november - januari gehele jaar
* aangegeven in het Reglement minimummaten en gesloten tijden (1985) Een gesloten tijd heeft alleen zin voor vissoorten waarvan de stand gering is of gering dreigt te worden als gevolg van onvoldoende voortplanting.
Het bevorderen van de voortplanting door paairijpe vis niet te vangen, resulteert in de productie van meer eieren en uiteindelijk van meer jonge vis en volwassen vis. Voor een goede ontwikkeling van de eieren en het opgroeien van de jonge vis moeten echter wel geschikte milieuomstandigheden aanwezig zijn. Bovendien moet deze jonge vis niet massaal worden opgevreten. Op bovenstaande gronden is het aannemelijk dat het toch al matige voortplantingsresultaat bij roofvissen zoals snoek, snoekbaars en baars in veel wateren nog slechter zou zijn zonder gesloten tijd. Daarentegen is er voor soorten zoals brasem en blankvoorn die zich in vrijwel al onze wateren met succes voortplanten, weinig aanleiding om het voortplantingsresultaat via een gesloten tijd te bevorderen.
In diverse wateren waar de stand van deze witvissoorten te dicht is geworden, is er eerder behoefte aan het tegendeel: maatregelen om de stand kleiner te maken waardoor groei en conditie kunnen verbeteren. Wanneer per vissoort strak zou worden vastgehouden aan het samenvallen van de gesloten tijd met de paaitijd zou dit tot de verwarrende situatie van een reeks van verschillende gesloten tijden kunnen leiden. De huidige wetgeving is daarom een compromis: voor vroeg paaiende snoek begint de gesloten tijd vlak voor de paaiperiode en kopvoorn kan nog net binnen de gesloten tijd uitpaaien, maar de voortplanting van serpeling, sneep, vlagzalm en winde kan al beginnen voordat de gesloten tijd voor deze vissoorten een feit is en wordt dus slechts ten dele beschermd. Dat de huidige wetgeving slechts een compromis is tussen biologische belangen en de belangen van de visserij moge ook uit het volgende blijken.
Op de keeper beschouwd is alleen het bevorderen van de voortplanting niet altijd voldoende. Het verminderen van de visserij-intensiteit vlak vóór de paaitijd kan even belangrijk zijn. Met het oog op het voortplantingsresultaat is immers het wegvangen van geslachtsrijpe vis bijvoorbeeld één maand voor het paaien even ernstig als vlak voor het paaien. In beide gevallen worden er geen eieren afgezet! Biologisch is er dus een voorkeur voor een vroeg beginnende gesloten tijd. Deze biologische afweging wordt extra belangrijk wanneer tevens rekening wordt gehouden met een verhoogde vangbaarheid van sommige vissoorten in de periode voorafgaand aan de paaitijd. Een vissoort met een duidelijke paaitrek zoals snoek, zijn op weg naar het paaigebied of in het paaigebied zelf makkelijker dan normaal te vangen. De visserij op zalm en zeeforel in het zoete water is zelfs geheel op de paaitrek gericht!
5.3 BIOLOGISCHE ACHTERGRONDEN VAN 'MINIMUMMATEN'
Het vaststellen van een wettelijke minimummaat heeft als doel een vissoort tegen overbevissing te beschermen. Met het vaststellen van wettelijke minimummaten voor de bevissing kunnen verschillende beheersdoelstellingen worden bereikt: - een vergroting van de totale visoogst, - een grotere vangst van grote vis, - het veilig stellen van de voortplanting. De keuze van de beste minimummaat hangt af van de groei, de natuurlijke sterfte en de leeftijd (lengte) waarop de vissoort voor het eerst paairijp is (kleinste lengte van paairijpheid; zie ook tabel 5.2). Wanneer de groei snel is, kunnen beheersdoelstellingen zoals een grotere visoogst en/of een grotere vangst van grote vis, goed worden bereikt met een verhoging van de minimummaat.
Dit gaat echter alleen op als de groeisnelheid en de natuurlijke sterfte hetzelfde blijven. Wanneer bijvoorbeeld door een hogere minimummaat en de daardoor hogere overleving van vissen net onder die maat een te dichte stand ontstaat van vissen die met elkaar om hetzelfde voedsel concurreren, kan de groeisnelheid afnemen. Hierdoor ontstaat het tegengestelde effect: uiteindelijk minder grote vissen en/of een kleinere oogst. Over het algemeen kan worden gesteld dat het instellen van een wettelijke minimummaat de visoogst en het vangen van grotere vis ten goede komt wanneer voor de visstand de volgende factoren van invloed zijn: - relatief lage natuurlijke productie (voortplanting), - goede groei, - intensieve bevissing/oogst.
Op grond van het bovenstaande is het dan ook niet verwonderlijk dat voor vissoorten zoals brasem, kolblei en blankvoorn met hun grote voortplantingsresultaat geen minimummaat is vastgesteld. In de meeste wateren zou een minimummaat voor deze vissoorten alleen maar leiden tot een verslechtering van de visstand. Deze toch al onderbeviste vissoorten, d.w.z. niet-geoogste vissoorten (witvis wordt nauwelijks door hengelaars meegenomen), zouden alleen maar groter in aantal worden en minder snel groeien. Het ontbreken van een minimummaat voor deze vissoorten biedt de visstandbeheerder de mogelijkheid om - eventueel met behulp van beroepsvissers - ook de kleinere lengteklassen uit te dunnen zodat voor de overblijvende vissen relatief meer voedsel beschikbaar komt en een groeiherstel wordt bewerkstelligd. Voor de vissoorten waarvoor wel een wettelijke minimummaat is vastgesteld, is deze minimummaat zo laag mogelijk gehouden.
Het belangrijkste uitgangspunt bij het vaststellen van de minimummaat is voor de meeste vissoorten evenals bij het vaststellen van de gesloten tijd (zie par. 5.2) het veilig stellen van de voortplanting geweest. Uit tabel 5.2 blijkt dat de minimummaat voor de meeste vissoorten zodanig is vastgesteld dat geslachtsrijpe vissen tenminste eenmaal aan de voortplanting kunnen deelnemen.
Tabel 5.2
De wettelijke minimummaten* en de kleinste lengte van paairijpheid van de Nederlandse zoetwatervissen vissoort, kleinste lengte paairijpheid, wettelijke minimummaat.
aal, baars, barbeel, beekforel, regenboogforel, bot, kopvoorn, ruisvoorn, serpeling, sneep, snoek, snoekbaars, vlagzalm; 25 - 50 cm, 15 - 20 cm, 30 - 35 cm, ca. 25 cm n.v.t. in Ned., 20 - 25 cm, 20 - 25 cm, ca. 15 cm, ca. 15 cm, 20 - 25 cm, 30 - 45 cm, 25 - 40 cm, 25 - 30 cm
28 cm, 22 cm, 30 cm, 25 cm, 25 cm, 20 cm 30 cm 15 cm 15 cm 30 cm 45 cm 42 cm 35 cm
winde, zeeforel, zalm, zeelt: 30 - 35 cm, 50 - 60 cm, 50 - 60 cm, 15 - 20 cm, 30 cm 40 cm, 40 cm 25 cm,
* aangegeven in het Reglement minimummaten en gesloten tijden (1985)
free website counter
web site counters